Aan de Zwarte Zee kust heb ik een eerste inkijkje gehad in de extremen van Turkije. Dat begon al bij de wegen: het eerste deel van de kustroute is een spectaculaire slingerweg waar je soms direct aan zee en soms op 1000m hoogte rijdt. Tegelijkertijd ligt de weg in duizend stukjes en is het asfalt kaler dan het hoofd van m’n opa (hou van je opa <3). Grip is dus ver te zoeken en zelfs in het zonnetje merk je bij stevig remmen al dat je begint te glijden.

Het grootste contrast zit hem echter in de Turken zelf. Om m’n punt te schetsen neem ik je mee door twee zeer tegenstrijdige opeenvolgende dagen. De eerste dag werd ik ’s ochtends tamelijk chagrijnig wakker op de strandcamping. Het is namelijk goed gebruik dat elke familie z’n eigen TV meeneemt en tot 3u ’s nachts op maximaal volume naar talentenshows kijkt. Als je dan na een gebroken nacht je tent uit strompelt vind je jezelf tussen bergen en bergen afval. Iedereen flikkert dat hier namelijk gewoon het strand op of het bos in.
Natuurlijk bekijk ik dit alles vanuit mijn Nederlandse perspectief, maar het lijkt me dat je toch in elke cultuur een klootzak bent als je je rotzooi in de natuur dumpt? Bij het verlaten van de camping moest ik 35 Euro aftikken, een belachelijk bedrag voor een nachtje en een bescheiden hapje eten. Maargoed, ik had niet van tevoren een prijs afgesproken (wat ik meestal wel doe) en had dus geen andere keuze.
Ik stapte daarmee niet in de beste bui op de motor. En toen moesten de problemen nog beginnen. Ik zoek al dagen naar genuanceerdere woorden, maar ik kan het niet anders stellen dan dat Turken veelal gruwelijk incompetente hufters zijn in het verkeer. Men anticipeert nul, maar dan ook echt helemaal niks en je kan er op rekenen dat je op de motor zeker zo’n 10 tot 20 keer per dag van de weg gedrukt wordt. Er wordt zelden in de spiegels gekeken en in het uitzonderlijke geval dat dat wel gebeurt zien ze een motor en denken ze “die gaat wel aan de kant”. Dat klopt ook, want dat is een strijd die je niet wint. Conclusie is dus dat je met grote regelmaat in de ankers moet. Ook dat is geen feestje want je kunt er op rekenen dat er op elk moment een opgefokte kerel in een witte BMW zo dicht achter je rijdt dat je z’n neusharen in je spiegels kunt tellen. Lege blikjes cola die klakkeloos uit het raam gesmeten worden en vervolgens in je gezicht terechtkomen is al net zo goed bij de orde van de dag. In andere woorden, het botert niet zo tussen mij en de Turkse bestuurders.

Wat opvalt is dat het hoofdzakelijk om (jonge) mannen gaat. Het is duidelijk dat het patriarchaat leeft in dit conservatieve deel van Turkije. Ik dacht het ook te merken bij de dagelijkse interacties, waar ik in veel gevallen een ondertoon van vijandigheid meende waar te nemen. Als ik bij een tankstation stopte, waar de lokale mannelijke bevolking graag rondhangt, zag ik aan de blikken en aan de reacties van de gastjes die zichzelf ineens groot gingen maken dat ze zich snel bedreigd voelen. Arme stakkers. In het verkeer merk je dit doordat ze dus belachelijk dicht achter je gaan rijden op de rechte stukken maar jou er vervolgens koste wat koste niet langs willen laten op de bochtige wegen, waar je natuurlijk altijd sneller bent op de motor. Helemaal gillend gek werd ik er van. Toen ik in de middag ergens stopte voor water raakte ik verwikkeld in een gesprek over religie met een paar gasten, maar al gauw ontspoorde het naar zij die mij probeerden te overtuigen om Moslim te worden. Ik voelde me er erg ongemakkelijk bij en ben snel weer vertrokken, waarbij ik op dat moment het hele rot land vervloekte in m’n helm.
De volgende dag heb ik dan weer compleet tegenovergesteld ervaren. Ik stond op een klein campinkje, wederom aan het strand, waar ik en een andere Turkse motorrijder de enige gasten waren. Hij was gearriveerd nadat ik al in m’n bedje lag en ik sprak hem dus ’s ochtends pas. Hij kon wel een paar woordjes Engels, wat weinig voorkomt in deze regio, en vertelde dat hij net was begonnen aan zijn reis precies de andere kant op met Nederland als eindpunt. Hoe leuk!
De eigenaar kwam ons een kopje thee brengen en vroeg of we zin hadden om met hem en zijn vrienden te ontbijten. Dat was ook niet zomaar een ontbijtje, maar bestond uit schalen van overheerlijk warm eten. Het gesprek verliep in het Turks, en hoewel de mede-motorrijder in het begin nog wel wat kon vertalen viel dat naderhand een beetje weg. Vond ik verder niet zo’n probleem, ik zat eigenlijk wel heel content te zijn in deze situatie. Bovendien had ik ergens de indruk gekregen dat het gesprek over serieuze zaken ging, dus het voelde ook niet gepast om daar steeds een rem op de gooien. Achteraf bleek inderdaad dat de man van de camping aan het vertellen was dat hij terminaal ziek was. Bijzonder dat je dat dan toch aanvoelt ook al was de intonatie van het gesprek niet veranderd. Ik denk dat ik, bij het gebrek aan overeenkomstige taal, langzamerhand al iets sensitiever raak voor lichaamstaal.

Met een toeter en een zwaai vertrok ik, deze keer niet via de kust maar via een weggetje net een stukje het binnenland in om de drukte en de gruwelijk lelijke kuststadjes te omzeilen. Na een uurtje zag ik een bankje en een tafel aan de zijkant van de weg staan en stopte ik om even uit te rusten. Na een paar minuten kwam de lokale boer even polshoogte nemen en raakten we in gesprek via Google Translate. Niet veel later voegde zijn buurvrouw, een dame van zeker 150 jaar oud, zich bij het gesprek. Zonder ook maar een woord van elkaars taal te kennen kwamen we een heel eind en na een tijdje was het toch echt de bedoeling dat ik wat zou eten. Het flinke ontbijtje lag me echter nog zwaar op de maag, dus in mijn beste Turks probeerde ik duidelijk te maken dat ik echt maar een klein beetje op zou kunnen eten.

Kennelijk vertaalt ‘een klein beetje’ zich niet zo goed in het Turks, want de oude boer kwam met een flink bord stoof en een heel brood aanzetten. Ik slikte even, maar besloot een dappere poging te wagen het allemaal op te smikkelen. Ik was nog niet op de helft toen bleek dat ik de situatie zwaar onderschat had. Gaandeweg was de buurvrouw namelijk ook aan het kokkerellen geslagen en kwam naar buiten met meerdere borden aan groenten en fruit. Poeh hé, ik heb daar zeker twee uur gezeten om alles weg te werken. Ondertussen was de groep uitgegroeid tot een gezellige samenkomst van buren, neven en vage kennissen van heide en ver. Met veel teşekkürler (dankjewel) en de belofte ooit nog eens langs te komen ben ik halverwege de dag weer vertrokken. Betalen zat er absoluut niet in, ik heb het geprobeerd.


De rest van de dag zat ik stralend op de motor en waren de bestuurders ineens al iets bekwamer en de venijnige blikken in de dorpjes plotseling verdwenen.
Wat haal ik uit dit alles? Ik weet het niet precies, maar wel is duidelijk dat mijn eigen bui in grote mate bepaalt hoe ik mijn omgeving waarneem en hoe ik de situaties waar ik in terecht kom vervolgens ervaar. Als ik me niet ’s ochtends al had geïrriteerd aan de camping had ik me misschien niet zo laten frustreren door de bestuurders. Vervolgens had ik een gesprek over de Islam, dat ik nu als bedrukkend ervaarde, misschien wel heel interessant gevonden.
Ik zou zelfs nog een stapje verder willen gaan en beargumenteren dat mijn eigen bui ook de bijbehorende situaties aantrekt. Als je vrolijk bent zal er ook een vriendelijke interactie plaatsvinden en vice versa. Reizen maakt je daar bewust van op een manier dat de dagelijkse situaties thuis niet kunnen. Wat betreft de Turken durf ik met overtuiging te stellen dat het de meest vriendelijke en verwelkomende mensen zijn die ik ooit heb ontmoet, zolang ze in hemelsnaam maar uit de auto blijven.
Laat een antwoord achter aan Remco Reactie annuleren