Zoals ik in Albanië al beschreef, hoopte ik nu eindelijk de wandelschoenen aan te trekken voor een paar dagen in de bergen. Mijn oog viel op de trek van Mestia naar Ushguli: een vrij bekende vierdaagse tocht door het Svaneti gebied. Zo afgelegen dat er historisch een eigen volk woonde, dat zich met honderden verdedigingstorens wist te verzetten tegen de Mongolen en later ook tegen de Georgiërs.

Het voordeel van een populaire trek: er is wat infrastructuur. Je loopt van dorp naar dorp, waar gastgezinnen kamers verhuren en je mee-eet met het avondeten. In Ushguli regel je een taxi terug naar Mestia, kosten te delen met medewandelaars. Ideaal. Dieper de bergen in zou ik ook graag doen, maar dat vraagt meer voorbereidingstijd en lichtgewicht spullen, beide momenteel niet in mijn bezit. Geen probleem, dit was precies goed.
De weg naar Mestia bracht me alvast in de stemming: een bergpas van 130 kilometer, goed voor drie uur rijden dankzij de vele landverschuivingen. Je hobbelt continu tussen losse rotsblokken en overstromingen, maar ondertussen draai ik daar m’n hand niet meer voor om natuurlijk.

Het enige écht grote probleem: honden. In dit deel van de wereld gaan ze compleet door het lint zodra ze een motor horen, met als levensdoel zich voor je voorwiel te werpen. Een keer of vijf per dag gebeurt het. Meestal los je het op door gas te geven, maar op ruig gesteente werkt dat niet. Eén keer beet er zelfs eentje in mijn laars, maar gelukkig hield die stand. Conceptueel vind ik honden fantastisch, maar als motorrijder en hardloper zijn 80% van mijn interacties gelul en krijg ik toch serieuze twijfels over hun bestaansrecht.
In de tuin van het “hostel” (lees: de zolder van iemands huis) mocht Dragan vier dagen blijven staan. De eerste dag wandelen was even inkomen; uren in de brandende zon omhoog ploeteren vraagt om wat mentale overtuigingskracht. Maar bovenop de eerste bergrug wist ik weer precies waarom ik dit doe. Spectulaire uitzichten, leegte, harde wind. Kortom, de andere wereld van de bergen. Daar trof ik een Hongaarse groepsreis die bezig waren om de stoelen uit een verlaten auto ten slopen en een loungeplek te maken. Ik bleef even hangen en kon het goed vinden met Erik, hun gids. Een stoere maar vriendelijke jongen die zijn kantoorbaan had opgegeven om mensen door de bergen te leiden. Erg tof.

Elke dag eindig je in een valleidorpje, waar bijna alle huizen ook dienstdoen als guesthouse. Je slaapt bij mensen thuis en schuift aan voor avondeten en ontbijt. Soms is dat super sfeervol en soms heb je het idee dat ze je eigenlijk liever kwijt dan rijk zouden zijn. Toch schijnt het een uitkomst te zijn geweest: voor deze trek werd bedacht waren de bewoners weggetrokken en stonden de dorpjes op instorten.
Dag twee voerde door een skigebied en rond een uur of 11 ’s ochtends stond ik bovenaan een skipiste. Hier was zowaar een cafeetje en bij aankomst bleek de Hongaarse groep daar alvast het eerste biertje van de dag naar binnen te werken. Wilde ik niet ook een biertje? Poeh, drinken terwijl je nog een hele dag moet lopen over smalle richelpaden met diepe afgronden… Natuurlijk wil ik dat.
Ik heb nog een tijdje samen met die groep gelopen, maar mijn tempo lag wat hoger en ik splitste van ze in de wetenschap dat ik ze wel weer zou tegenkomen. Dat is namelijk het leuke van zo’n trek: elke ochtend vertrekken er zo’n 50 tot 100 mensen vanuit Mestia en met die groep loop je dus in essentie de hele tocht. Met andere routes en andere tempo’s, maar komt elkaar ’s avonds vaak weer tegen.
Later die dag koos ik een alternatieve route, hoger de bergen in. Technischer klimmen, de rest van de trek is vrij makkelijk,en helemaal alleen. Op twee ontzettend sympathieke Deense meiden na, waar het meteen mee klikte en ik de rest van de dag mee heb gespendeerd (déjà vu?). Zoals één van de twee het later mooi verwoordde was het een ontmoeting tussen vreemden die voelde als een samenkomst van oude vrienden.

De derde dag was de mooiste, maar ook de meest uitdagende dag. De route gaat langs de voet van een gletsjer, waar ’s zomers een woeste, ijskoude rivier stroomt. Slimme locals hebben daar wat op bedacht en zetten je voor dertig lari te paard over, maar dat voelde toch een beetje als vals spelen. En dertig lari zijn vijf biertjes.

Ik was al gewaarschuwd dat de stroming vrij sterk was en dat je de kou van het water echt niet moest onderschatten. Terwijl ik stond te twijfelen, legde iemand een hand op mijn schouder: Erik, de Hongaarse toergids. Zijn groep werd ter paard over geschipperd, maar hij was wat meer van het “fuck it”-type en zodoende besloten we er samen voor te gaan. We werden aangevuld door een Amerikaanse survivalinstructeur, die terloops zei dat dit de zwaarste rivieroversteek was die hij ooit had gedaan. Niet per se geruststellend, maargoed.

Het water kwam tot aan mijn heupen. Blote voeten tussen de rotsen, leunend op wandelstokken tegen de stroming. Dertig seconden, maar het voelde als uren. IJskoud, gevaarlijk en fantastisch. We kwamen euforisch aan de overkant.
De vierde dag was weinig spannend en had ik zelfs deels afgesneden om alvast terug te gaan naar Mestia om daar te motor op te halen en weer terug te brengen naar Ushguli. Die laatste avond in bracht ik door met de Deense meiden, Samyia en Emma. De stroom was uitgevallen in het dorp, maar met warm bier en kaarslicht zaten we eigenlijk wel heel tevreden te zijn. Zoals we ondertussen al drie keer hadden gedaan namen we afscheid, deze keer met de belofte elkaar nog vaker te zien. Denemarken en Nederland liggen tenslotte dichtbij.

De volgende ochtend koos ik een langere, onbekendere route de bergen uit. Halverwege stopte ik voor foto’s en hoorde iemand mijn naam roepen. Verdomd, het waren Samyia en Emma die met twee anderen een taxi helemaal terug naar Tbilisi hadden geregeld en prompt dezelfde route namen. De afdaling hebben we haasje-over gespeeld en uiteindelijk, met veel gezwaai, nog een laatste keer afscheid genomen toen onze wegen zich definitief scheidden.

Ik ging verder het binnenland in en had daar een huisje geboekt om na vier dagen socializen even bij te komen. Muziek op de speaker, een goed maaltje koken voor één. Heerlijk. Tot bleek dat er honden en/of katten in dezelfde slaapkamer zijn geweest, dan wordt de enige optie ineens om buiten te slapen. Voordeel was een prachtig uitzicht bij het ontwaken, nadeel was een kolonie mieren in je haar.

Mijn laatste stop in Georgië was Stepantsminda, van waar de grens met Rusland nog zo’n 20 minuten rijden is. Ik nam een paar dagen om te wandelen bij de Kazbek, de hoogste berg van Georgië, en om de grensovergang voor te bereiden. Dat heeft namelijk nogal wat voeten in de aarde, maar daarover later meer.
Georgië was prachtig: indrukwekkende bergen, veel andere reizigers, een Europees sfeertje. Maar ook: minder spontane interacties op straat dan in Turkije. Blijkbaar gaan die twee hand in hand. Op naar de volgende ervaring!
Geef een reactie