Na duizenden kilometers over de vlakte verschenen in de verte eindelijk de eerste heuvels. Ik reed richting Tadzjikistan, een land dat voor 93% uit gebergte bestaat en beschouwd wordt als een van de ruigste gebieden ter wereld. Hier vind je onder andere het op één na hoogste plateau op aarde, na dat van Tibet.
Een nieuw land betekent een nieuwe grenservaring. Deze keer leek alles verrassend soepel te verlopen: ik kreeg geen briefje dat gestempeld moest worden en wandelde zo door alle procedures heen. Tot bij het laatste hek bleek dat er tóch een briefje had moeten zijn. Ik mocht opnieuw beginnen. En jawel: ergens aan het begin bleek een verstopt hokje te staan die ik had gemist. Niemand die je dat vertelt of tijdens één van de checks opmerkt dat je een stempel zou moeten krijgen. Ach ja, bij grensovergangen heb ik inmiddels geleerd om verwachtingen los te laten en maar gewoon te accepteren wat er gebeurt.
Eenmaal binnen overspoelde het landschap me met enthousiasme. Het eerste stuk zag er uit zoals ik me Iran voorstel: een rotsig, woestijnachtig laaggebergte met kleine herdershutjes, verspreid in een verder totaal verlaten landschap. Ik vloog over het verrassend goede asfalt, tot ik ineens schrok: de weg was verdwenen?! Vals alarm: er was hier gewoon sprake van een zogeheten “bocht”. Een fenomeen waar ik sinds Georgië niet mee te maken heb gehad. Het was niks minder dan verrukkelijk om eindelijk weer eens schuin door een bocht te zweven zoals dat alleen op een motor kan.

Net als Oezbekistan kent ook Tadzjikistan een absurde registratieplicht. Bij een verblijf langer dan een bepaalde duur moet je naar een kantoortje, waar je tegen betaling een papiertje krijgt dat je daarna nooit meer nodig hebt. Uiteraard doe ik dat allemaal braaf. Ik had gehoord dat dit in de hoofdstad Dushanbe soms kan uitlopen op een meerdaagse bureaucratische nachtmerrie, dus plande ik een eerste stop in een stadje twintig kilometer over de grens.
Daar belandde ik in een chaotisch gemeentehuis waar duidelijk weinig ervaring met toeristen was. Zonder bewegwijzering liep ik drie keer het verkeerde kantoortje in, maar dankzij de vriendelijke beambten zat ik na kwartier toch goed. Halverwege de procedure bleek echter dat je alleen kon betalen met een Tadzjieks telefoonnummer. Dus eerst een simkaart regelen. Geen probleem, ook hier geldt: geduld is één van de belangrijkste dingen die je inpakt voor een reis als deze.
Mijn entree in de telecom winkel voelde als een filmscène. De gesprekken vielen stil en alle hoofden draaien mijn kant op. Een beetje ongemakkelijk stond ik daar, tot na wat handen schudden en foto’s maken alles geregeld was. Terug bij het gemeentehuis bleek mijn eerdere bezoek niet onopgemerkt gebleven. Ik werd opgewacht door een filmploeg met de vraag of ik een interview wilde geven over mijn ervaring als toerist en motorrijder in Tadzjikistan. Het kwam wat provisorisch over, met één en dezelfde kerel als cameraman, geluidsman én regisseur, maar het bleek om de nationale zender te gaan.

Na het interview kwam het idee op of ik niet wilde figureren in een overheidsvideo met instructies voor toekomstige toeristen? Helemaal prima, ik vond het wel fijn eens wat terug te doen. Het filmpje moest natuurlijk in het Engels, maar hun eigen taalvaardigheid was op dat gebied wat beperkt en zodoende heb ik uiteindelijk naast het figureren de hele video gepresenteerd. Mocht je ooit naar Tadzjikistan op vakantie gaan, laat me even weten of je me ergens langs ziet komen. De beambte waar ik mee te maken had gaf me na het afronden zijn nummer: ‘als je problemen hebt in Tadzjikistan kan je me altijd bellen’. Geen verkeerd contact om te hebben.
Als ik dacht dat de mensen in eerdere landen enthousiast waren, wist ik nog niks. Kinderen rennen hier, zonder te overdrijven, de huizen uit om driftig naar je te zwaaien. Ik probeerde hetzelfde enthousiasme terug te geven in mijn zwaaikunsten, maar m’n arm hield het na een halfuur niet meer vol. Dit is denk ik hoe het is om buschauffeur te zijn. Het tanken is nu al helemaal iets waar je wat tijd voor moet uittrekken. Bij de eerste brandstofstop werd ik omsingeld door een groep van zo’n twintig jochies, die natuurlijk allemaal een fotomoment willen op Dragan. Ze waren meer dan welkom.

Mijn eindbestemming van de dag was Dushanbe, de hoofdstad. Om daar te komen moest ik een bergrug oversteken, inclusief een tunnel die de geruststellende naam “Tunnel of Death” draagt. Dat hoorde ik overigens pas achteraf, maar ik snap wel waar de naam vandaan komt: de 5 km lange tunnel is vrijwel onverlicht en, problematischer, volledig ongeventileerd. Je rijdt dus een gordijn van dikke smog in waarin je misschien een meter vooruit kan kijken. Met alarmlichten aan kroop ik op slakkensnelheid door de tunnel heen, al denkend dat er hier toch niemand zo gek kan zijn om hier in te gaan halen. Uiteraard had ik het fout en met wat van het betere uitwijkwerk wist ik uiteindelijk de overkant te bereiken. Ik moet er niet aan denken wat er zou gebeuren als je hier een lekke band zou krijgen.

In Dushanbe verbleef ik in het Green House Hostel, dat onder overlanders vrij legendarisch is. Absoluut niet het schoonste of het meest moderne hostel ter wereld, maar plekken met sfeer zijn dat zelden. Bovendien is de reputatie gegrond: wanneer je door de groene poorten rijdt kom je aan op een binnenplaats stampvol met motoren en fietsers, omringd door reizigers die druk bezig zijn met hun tweewieler voor te bereiden of te repareren. Meteen kwam ik twee bekenden tegen: motorrijders die ik eerder in Kazachstan en Oezbekistan had ontmoet. Grappig hoe iedereen hier weer samenkomt.

De sfeer is anders dan in een standaard hostel en ik moet zeggen, dit is precies mijn volk. Los van het feit dat het hier compleet normaal is om naar de andere kant van de wereld te rijden/fietsen, valt het me ook op dat dit veel meer een plek is voor alle leeftijden. In plaats van alleen extraverte twintigers vind je hier vanalles, van solo reizigers die voor het goede doel naar Australië fietsen tot families die alles achter hebben gelaten en permanent met hun camper onderweg zijn.
‘s Avonds deelden we de meest wonderlijke verhalen van onze collectieve jaren aan reizen. Daar heb ik ook wel weer even diep respect gekregen voor de fietsers. Ik vind mezelf al wel een stoere dat ik op de motor een continent oversteek, maar ik zit dan nog de hele dag bovenop een motorblok dat het zware werk doet. Zij doen alles zelf-aangedreven, door dezelfde extreme hitte en net zo goed met al hun bagage achterop. Een Belg van 68 was die dag ook door de Tunnel of Death gegaan. Wat voor mij tien bizarre minuten waren, was voor hem een levensgevaarlijk uur. Petje af.
Dushanbe zelf is een vrij vreemde stad. Alle gebouwen zijn gigantisch, glimmend en uitsluitend wit of goud gekleurd. Vrij frappant als je bedenkt dat Tadzjikistan met ruime marge het armste land van Centraal-Azië is. Dat Dushanbe dan toch zo extravagant is, is te danken aan het feit dat de lokale dictator er woont. Goud is zijn kleur en de hele stad zal daaraan moeten capituleren. Overigens is zijn zoon uiteraard de burgemeester. Het meest bizarre zijn nog de hoeveelheid foto’s van de dictator op de gebouwen. Je moet goed zoeken om een plek in de stad te vinden waar je niet minstens drie foto’s van deze kerel in je gezichtsveld hebt.

Ondertussen ben ik redelijk gewend aan die bizarre verafgoding van de dictators, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze er over het algemeen uitzien als ontzettende losers. Maar deze president, de Founder of Peace and National Unity – the Leader of the Nation, his excellency the President of the Republic of Tajikistan zoals hij zichzelf noemt, ziet er toch wel uit als de opperkluns. Op de posters, veelal matig uitgesneden Photoshop kunstwerkjes, komt de beste man naar voren als een oude, licht vadsige kantoormuis en het kostte me grote moeite om hem voor te stellen als de grote leider die hij zelf denkt dat hij is.

Achja, ik was niet in Dushanbe voor de architectuur of de lokale politiek. Ik was er om mijn oversteek van de Pamir voor te bereiden. Dat begon bij uitrusten, wat ik een dag of drie heb gedaan voordat het begon te prikkelen om weer aan de slag te gaan. Ik had ondertussen een Portugese en een Argentijnse mede-motorrijder ontmoet en we hadden besloten om de tocht gezamenlijk aan te gaan. Iets wat ik normaal niet zo snel zou doen, maar vanwege de gevaren van deze route leek het me geen slecht idee. De dag voor vertrek was mijn verjaardag, en hoewel bier hier lastig te krijgen is hadden een paar mede-hostelgasten toch wat ongemerkte flessen ergens weten te vinden. Ik werd getrakteerd en die avond proostten we op mijn 27ste verjaardag en op ons aanstaande vertrek over de legendarische Pamir Highway.






Geef een reactie